dinsdag 19 februari 2013

Agenda 2013







The Torah, the Gospel, and the Qur'an
Three Books, Two Cities, One Tale

Anton Wessels
PAPERBACK; Coming Soon: 9/30/2013
ISBN: 978-0-8028-6908-1

Available for Backorder

Price: $ 28.00

DESCRIPTION
A well-thought-out Christian plea for interreligious unity

Discussing the Bible and the Qur'an in one breath will surprise some Jews, Christians, and Muslims. But Anton Wessels argues that all three traditions must read the Scriptures together and not against each other. As his book title suggests, the three books, in the end, are actually one tale.

Wessels accepts Muhammad as a prophet and takes the Qur'an seriously as Holy Scripture along with the Old and New Testaments -- without giving up his own Christian convictions. Respectfully reading the Torah, the Gospel, and the Qur'an together, he argues, is of crucial importance: our world often sees these religious books as the cause of conflicts rather than the solution to them.

 Van Gogh and the Art of Living
The Gospel According to Vincent van Gogh


Vincent Van Gogh believed that one had to learn to read, just as one had to learn to see and learn to live. Van Gogh conveyed a message in his work about the path that he himself followed that was “more true to life,” the path that human beings walk in their turbulent existence, the pilgrimage along the various stages of the road of life. He does not speak about the meaning of life but about the true art of living. It is fascinating to see and read the moving way in which he wrestled with the deep human questions of the whence, why, and whither of life. He did not see himself doing this on his own but acknowledged kindred spirits and allies in preachers, preacher-poets, painters, writers, and other artists who also attempted to find their own way through life in a similar fashion.
Van Gogh was aware, like no other, of his duty and task in life: his vocation as human being and artist. That means that he was well acquainted with lone- liness, fear, and despair, including suicidal tendencies. Nevertheless, he understood himself as cut out for faith, rather than resignation. Human beings follow their life’s path, through storms and dangers, on land and on sea, where the “star of the sea” (the Virgin Mary) helps them and provides light. Van Gogh rejected the unhealthy, sickly forms of religion, electing instead to embrace authentic forms of piety.

 WIPF and STOCK Publishers
Eugenen, Oregon
ISBN 978-1-62564-109-0
cover design: C. Amondson
Van Gogh and the Art of Living    Amton Wessels
± 23 Dollar

zondag 27 november 2011

dinsdag 29 maart 2011


Twee recensies van:

Thora, Evangelie en Koran. Drie boeken, twee steden, een verhaal

Kok, Kampen 2010 - € 27,50


Rood Koper Januari/februari 2011:


Ongekend oecumenisch


In zijn meeslepende (zij het wat slordig geredigeerde) boek wil Anton Wessels laten zien dat wij in Thora, Evangelie en Koran met één verhaal van doen hebben. Het verhaal van de hidjra, de uittocht uit een verkeerde wereld op weg naar de komende stad waar liefde en recht zullen heersen.

Het boek is uitgelokt door het kwade gerucht dat godsdienst per definitie gewelddadig zou zijn. Of preciezer: dat in elk geval de islam dat is, zie de islamisten en hun djihad tegen het vrijgevochten Westen. Maar de islam dan toch weer als representatief voor wat ook de andere monotheïstische religies (jodendom, christendom) bezielt: hun eigen absolute waarheid koste wat kost te doen zegevieren.

Wessels stelt de vraag of het geoorloofd is ‘de drie boeken (Thora, Evangelie, Koran) zo te lezen en te gebruiken’, als gericht op de eindzege waarin de vijand het loodje gelegd heeft (185). Zijn antwoord is een krachtig nee. Niet zo’n verwoestende ‘Endlösung’ vormt het perspectief, maar de ene umma muslima, de ene gemeente van moslims, die de eenkennigheid van joden, christenen én moslims (in sociologische zin) overstijgt (71). Dit pleidooi voor zo’n brede oecumene is, nu de islam in onze contreien tot vijand verklaard wordt of op z’n minst sterk wordt gewantrouwd, in de eerste plaats een apologie van die islam tegenover zijn verachters. En de grote verrassing van het boek is dat juist de Koran het bij uitstek oecumenische boek blijkt. Daarin wordt van de gemeenschappelijke stamvader, Abraham, expliciet, zonder mitsen en maren gezegd: ‘Abraham was geen jood, noch een christen, maar een aanhanger van de ware godsdienst, monotheïst, hanif (een waarachtig gelovige), en een moslim’ (67). En met ‘moslim’ wordt in dit geval niet een aanhanger van de specifieke godsdienst islam bedoeld, alsof die de ware godsdienst zijn zou, maar de gelovige in algemene zin – ook de moslim is niet bij voorbaat met déze moslim identiek.

Deze oecumenische strekking lijkt te worden weersproken door ‘het verhaal van de twee steden’ dat in alle drie heilige boeken te vinden is. In de Thora en het Evangelie gaat het over Jeruzalem en Babel (Rome), in de Koran over Mekka en Medina. Beide steden staan tegenover elkaar als het recht tegenover het onrecht, de waarheid tegenover de leugen. In zoverre onderscheiden deze verhalen zich niet van het verhaal van twee steden dat wij ook buiten deze drie boeken tegenkomen: Sparta tegen Troje, Athene tegen Persepolis, Rome tegen Carthago. Ook in dat verhaal figureert de ander als de vijand, de belichaming van het kwaad. De agressieve logica van dit verhaal heeft ook de monotheïstische religies niet onberoerd gelaten. Zo verklaarden christendom en islam elkaar de heilige oorlog waarin de overwinning van de een de ondergang van de ander betekende. Ja, ook de heilige boeken zelf zijn van deze agressieve logica niet vrij. Wessels wijst op de profeet Elia die de strijd voor Jahve, de ware God, beslecht met afslachten van de Baäl-priesters. Dat Elia vervolgens vlucht en Jahve vindt in ‘de stem van een zachte stilte’ leest Wessels als een impliciete kritiek op dit teugelloze geweld (63v.).

Maar de werkelijke betekenis van het verhaal van de twee steden in Thora, Evangelie en Koran blijkt een andere te zijn. Het gaat om de verhouding tussen de reëel bestaande stad (het historische Jeruzalem) en de komende (het nieuwe Jeruzalem). Dat nieuwe Jeruzalem staat niet tegenover het historische Jeruzalem als de ene politieke macht tegenover een andere; het is er het kritische perspectief van. En hoe oecumenisch dat perspectief is geconcipieerd, blijkt volgens Wessels daaruit dat voor het nieuwe Jeruzalem het aardse Babel model staat (Opb. 21:22): ‘Uiteindelijk gaat het om één stad van God en van de mens’(311).

Er is wel strijd, de eindstrijd van Gog en Magog tegen de gemeente van de gelovigen. Maar dat is niet de eindstrijd tussen de wereldmachten die Bush en de zijnen ervan gemaakt hebben. Integendeel, het is de strijd tegen ‘het “militair-industriële complex” ten dienste van de vernietiging van de mensenkinderen’ (263). En die strijd kan alleen maar gevoerd worden met ‘het wapen van Gods geest’ – omdat tegengeweld de ‘ongeest’ die zij bestrijdt alleen maar zou reproduceren (294). De profeet spreekt geen oorlogstaal, schrijft Wessels (295). Al ligt daar volgens mij wel een probleem. Want die oorlogstaal is de heilige boeken niet vreemd (Elia!).


De blijde boodschap van Wessels’ boek is: er zijn drie heilige boeken maar zij vertellen één verhaal. Dat is een ‘constructie’. Anders dan de Koran die met zoveel woorden Thora en Evangelie bevestigen kan, kunnen Thora en Evangelie dat omgekeerd niet. Zij kennen de Koran immers niet. Of de Koran ‘bijbels’ is, is dus een open vraag. De constructie van Anton Wessels beantwoordt die vraag positief. Maar zijn antwoord is nadrukkelijk níet dat de Koran Thora en Evangelie bevestigt door ze te vervangen: ‘De eerdere boeken blijven ook voor de moslims relevant.’ (72) De constructie bestaat erin de drie boeken in één verhaal ‘op te heffen’. Wij gaan van het bijzondere naar het algemene. Wessels leest ze ‘allegorisch’: de bijzondere verhalen vertellen ‘eigenlijk’ wat overal en altijd gebeurt (115: Exodus; 161: de onderdrukking van Israël). De waarheid ligt niet in het bijzondere ‘op zichzelf’ maar in het algemene. De heilige schriften staan in het teken van hun opheffing. En dat geldt ook voor hun centrale feesten: Pesach, Pasen en het feest van de hidjra, zij verwijzen alle naar die ene uittocht die zonder problemen door jood, christen en moslim gemeenschappelijk gevierd kan worden (130).

Dit door Wessels geconstrueerde ‘oecumenisch project’ is sympathiek en, wat belangrijker is, in veel opzichten overtuigend. Je kunt, zoals hij dat doet, de drie boeken in één adem en door elkaar zo citeren dat zij inderdaad één verhaal vertellen. En waar wij, wat mij betreft, geen concessies meer op mogen doen is het inzicht: de Koran is, net als Thora en Evangelie, een document van de Bevrijder-God die zijn gemeente leidt op de weg van ‘recht doen en liefhebben’ (14).

De Koran is in dit opzicht misschien zelfs eenduidiger dan Thora en Evangelie. Het primaat van het algemene klinkt er zuiverder: Abraham, de vader van de gelovigen, is expliciet geen jood, christen of moslim in sociologische zin. De verhouding van de Koran tot de ‘eschatologische’ moslim is directer dan bij Thora en Evangelie. Ook in Thora en Evangelie impliceert het bijzondere – de afstamming; de met Israël onopgeefbaar verbonden Messias Jezus – , het universele: Israël is geroepen het licht van de volken te zijn, de jesuaans-messiaanse gemeente is ‘Jood noch Griek’ (Gal. 3, 28). Maar ongestoord is deze verhouding niet. Dat verschil heeft misschien te maken met wat de drie boeken onder ‘openbaring’ verstaan. Weliswaar is ook de ontmoeting van Allah met Mohammed tijd- en plaatsgebonden. Maar volgens de Koran zijn de bijzondere godsdiensten afgeleid van de ‘natuurlijke godsdienst’ die in eigenlijke zin de ‘ware godsdienst’ is (68; 169). In Thora en Evangelie is de openbaring een ‘en het geschiedde’, dat niet in een algemeen religieus principe kan worden opgelost. Het exodusverhaal verwijst wel naar andere uittochten en bevrijdingsbewegingen, maar blijft constitutief: déze uittocht is in de (theo)logica van de Thora de doorslaggevende rede om überhaupt in de mogelijkheid van uittochten te kunnen geloven. En de opstanding van de gekruisigde jood Jezus is in de perceptie van het Evangelie een eenmalig gebeuren dat de wereld eens en voor altijd veranderde. Als de Koran zegt: ‘Niet is de Messias, de zoon van Maria, iets anders dan een profeet’ (Q 5:79), dan kan het Evangelie dat met geen mogelijkheid bevestigen.

Thora en Evangelie vertellen niet zomaar hetzelfde verhaal. Zij verhouden zich tot elkaar en alleen in die verhouding zijn zij te begrijpen. De apostolische geschriften documenteren een conflict: De joden en gojim die Jezus als Messias belijden versus het rabbijnse jodendom. Dit conflict kan niet worden gladgestreken (het moet wel van zijn anti-joodse effect worden bevrijd!). Wie er gelijk heeft staat niet bij voorbaat vast. In elk geval de ‘mensen van het Evangelie’ moeten begrip hebben voor een jodendom dat zich verzet tegen zijn ‘opheffing’ in de ene gemeente van joden en gojim. Het betekende immers in de praktijk van de kerkgeschiedenis dat het moest verdwijnen in een heidenschristelijk universum.

Dat brengt mij tot de vraag of het misschien toch niet beter is de drie boeken voor zichzelf te laten spreken. Dat sluit een ‘Abrahamitische oecumene’ niet uit. Daarvoor hebben de drie monotheïstische religies te veel gemeen. En de nauwelijks te overschatten verdienste van Anton Wessels’ boek is met kracht van argumenten te hebben aangetoond, dat de islam van deze oecumene deel uitmaakt, ja voor deze oecumene bij uitstek gekwalificeerd is.

Voor het overige ben ik van mening dat het beroep van Wilders op de ‘joods-christelijke’ traditie een godgeklaagd schandaal is.


Dr. Dick Boer


Dick Boer (1939) is medewerker van het Historisch-Kritische Wörterbuch des Marxismus. Hij werkte daarvoor als docent geschiedenis van de theologie in de 19e en 20e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam en schreef het boek Verlossing uit de slavernij (2009).






Recensie van te verschijnen april 2011 in tijdschrift BEGRIP


Tussen 1974 en 1977 publiceerde Joodse geleerde André Chouraqui een Franse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament. Daaraan voegde hij, dezelfde vertaalprincipes volgend, in 1990 een vertaling van de Koran toe. De Parijse uitgeefster Diane de Selliers gaat deze drie teksten binnenkort samen publiceren onder de titel " La Trilogie de l'Alliance: La Bible, le Nouveau Testament, le Coran". Chouraqui verbindt deze Boeken met elkaar omdat hij ze alle drie ziet staan in het perspectief van het Verbond waarin de "tien geboden" een centrale rol spelen.


Anton Wessels heeft een andere sleutel gevonden om toegang te krijgen tot tot het gemeenschappelijk getuigenis van deze drie Boeken, namelijk het thema van de Twee Steden, de Stad van God en de Aardse Stad. Sinds Augustinus dit thema rond het jaar 425 gebruikte in zijn beroemde apologie van het Christendom "Over de Stad van God", heeft het een belangrijke rol gespeeld in het Christelijk denken in West-Europa. Nu blijkt het ook geschikt te zijn om een samenhang tussen de Bijbel en de Koran aan het licht te brengen. Het gaat Wessels hierbij niet om een abstracte theorie. Hij probeert te ontdekken wat Bijbel en Koran samen ons te zeggen hebben over onze hedendaagse "steden".


De Twee Steden kunnen worden beschreven met de symbolische namen Jeruzalem, de stad van God, de stad van het heil, en Babel, de aardse stad, de stad van het kwade. Menselijke steden, staten, beschavingen kunnen zich identificeren met "Jeruzalem" terwijl ze hun tegenstanders als "Babel" beschouwen. Echter, elk "Jeruzalem" kan de trekken van "Babel" krijgen en dat is voortdurend gebeurd in de loop van de geschiedenis. De Profeten, van Noach tot Mohammed, brengen een kritische, met name maatschappij-kritische boodschap van Godswege over aan de tot "Babel" verwordende "Jeruzalems" van deze wereld.


In elf hoofdstukken werkt de schrijver het thema van de twee steden uit. De eerste twee hoofdstukken vormen een soort inleiding. Allereerst zien we hoe het thema aan de orde komt in de klassieke oudheid. Zo ziet de Griekse historicus Herodotus Athene als de grote voorvechter van de Griekse vrijheid tegen het oosters despotisme van de Perzen. In deze wereld speelt profetische kritiek op machthebbers niet direct een rol. Echter, de Griekse ethiek kent wel de waarschuwing tegen hybris, het overmoedig vertrouwen op eigen kracht, het overschrijden van aan mensen gestelde grenzen. Wessels wijst op een zekere verwantschap tussen deze waarschuwing en de kritisch-profetische boodschap van de drie Boeken. In hoofdstuk 2 geeft de auteur een bevestigend antwoord op de vraag "Is Mohammed ook onder de Profeten?".


In hoofdstuk 3 komen verhalen en andere passages aan de orde die mensen voor de keuze stellen: stedehouders van God op aarde te zijn of koningen die zich onafhankelijk van God wanen. Het gaat hier onder meer om teksten over de schepping, de val van Satan en de confrontatie van profeten met onrechtvaardige heersers als Nimrod, de Farao, Herodes, Pilatus en de kwaadaardige leiders van Mekka uit de tijd van Mohammed. Hoofdstuk 4 brengt verhalen samen over de Uittocht waaruit blijkt dat Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed allen op weg moeten gaan naar het land dat God hen wijst, de beloofde aarde, de beloofde stad, het Nieuwe Jeruzalem, de Stad van Licht (Medina), de stad van de toekomst. Het sluit af met de vraag of Joden, Christenen en Moslims niet samen de Exodus, de Hidjra kunnen vieren en samen als emigranten op weg kunnen gaan naar waar recht is en vrede, en brood genoeg voor allen. Hoofdstuk 5 bespreekt een aantal verhalen over wat er volgens de drie Boeken terecht is gekomen van dit ideaal als het volk gaat wonen in het beloofde land, de beloofde stad, de beloofde aarde. Hoofdstuk 6 laat zien wat de verhalen over Koning Salomo en de Koningin van Scheba ( Bilqîs ) zeggen over het goede dan wel het onrechtvaardige koningschap. Hoofdstuk 7 beantwoordt de vraag wat het éne verhaal van de drie Boeken is aangaande geweld en oorlog ( heilige oorlog en djihâd ). Het is het verhaal van het breken met het onrecht, het wegtrekken uit die situatie van onrecht en het op weg gaan naar het beloofde land, waar recht en gerechtigheid zal worden gedaan, waar de Thora, de Sharia zal worden nageleefd: dat wil zeggen recht doen en liefhebben. Het samenvattende trefwoord van de drie Boeken is: verzoening en geweldloosheid. Hierbij is te denken aan Tolstoi, Gandhi en Martin Luther King. Hoofdstuk 8 biedt een interpretatie van teksten over Sodom met als conclusie: We zijn geroepen om te bidden en te werken opdat het verkrachten van recht en liefde uit onze steden verdwijnt. Hoofdstuk 9 gaat over figuren uit de eindtijd die de Stad van God bedreigen. Wessels actualiseert deze passages door te stellen dat Moloch en Mammon, de macht en het geld, de Gog en Magog van onze tijd zijn.


Beginnend met het scheppingsverhaal en eindigend met teksten over de Laatste Dagen heeft de schrijver in zeven hoofdstukken (3-9) de boodschap van de drie Boeken laten opklinken. Hij sluit zijn boek af met twee hoofdstukken over het thema Overwinning. In het eerste bespreekt hij een aantal overwinningen die Christenen en Moslims in de loop van de geschiedenis behaald hebben. De Christelijke keizer Constantijn versloeg zijn heidense tegenstanders en stichtte de glorieuze stad Constantinopel. Keizer Heraclius versloeg de Perzen en bracht rond 630 het "ware kruis" in triomf terug naar Jeruzalem. Moslims behaalden overwinningen op Christenen en veroverden zo Jeruzalem en Constantinopel. In het laatste hoofdstuk, onder de titel "Aan wie behoort de overwinning", stelt de auteur dat het niet gaat om de overwinning van een geografisch aanwijsbaar Jeruzalem op een even aanwijsbaar Babel. Zo'n Jeruzalem kan volgens de profeet Zefanja zomaar de trekken krijgen van het verderfelijke "Babel", Nineve. Ballingen uit Jeruzalem worden daarentegen door de profeet Jeremia opgeroepen om de vrede te zoeken voor de stad Babel en voor haar te bidden. De overwinning komt niet toe aan de een of andere partij, aan Joden, Christenen of Moslims, maar aan God alleen. Zo legt Wessels de belangrijke Soera "De Hulp" (S. 110) uit, die als volgt begint: "Wanneer Gods hulp komt en het succes".


Het verhaal van de twee steden loopt uit op het visioen van één stad, het Nieuwe Jeruzalem, waar alle volkeren thuishoren. Merkwaardig genoeg vertoont dit Nieuwe Jeruzalem de trekken van Babel, zoals te zien is op de foto op de omslag van Wessels boek. Dit Nieuwe Jeruzalem is nog nergens maar wel overal te verwachten, onder meer in Mokum, Amsterdam. Eens riep Vondel daar in de "Gijsbrecht" de tegenstelling op tussen de barbaarse ondergang van aardse grootheid en eeuwige waarden als nederigheid en vertrouwelijke overgave aan God, "islam" in de diepste betekenis van het woord. Want "wie in ootmoet wordt herboren is van het hemelse geslacht".


Men zou dit boek kunnen zien als het werk van een Dienaar van Gods Woord die een serie preken publiceert over een klassiek Augustiniaans thema, de Twee Steden. Predikaties die bestaan uit een uitgebreide uitleg uitlopend op een verkondiging. In de Christelijke Kerk is het gebruikelijk om zo'n serie te baseren op twee Boeken, meestal aangeduid met de naam Oude en Nieuwe Testament. Nieuw is dat de basis hier gevormd wordt door drie Boeken, die trouwens met namen gangbaar onder Moslims beschreven worden: Thora, Evangelie en Koran. Het thema is gekozen met het oog op hedendaagse polariseringsverschijnselen in de relaties tussen de drie religieuze en/of culturele gemeenschappen die zich met één of meer van deze Boeken verbonden weten.


Een preek of een serie van preken kan nooit de volledige rijkdom weergeven van het Boek of de Boeken die eraan ten grondslag liggen. Dat is vanzelfsprekend ook met dit boek van Anton Wessels het geval. Men kan vraagtekens zetten bij de exegese van deze of gene passage, men kan ook stellen dat in een bepaald Boek andere thema's meer centraal zijn. Evenwel, dit doet mijns inziens niets af aan de relevantie van de boodschap die de schrijver doorgeeft aan ons, zijn tijdgenoten, Joden, Christenen, Moslims en anderen. In het Evangelie van Mattheüs (13:52) zegt Jezus "Iedere schriftgeleerde die leerling van het Koninkrijk der Hemelen is geworden lijkt op een heer des huizes die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt". Wessels heeft, denk ik, getracht zo'n schriftgeleerde te zijn. In zijn voorraadkamer vond hij drie Boeken, de Thora, het Evangelie en de Koran.


Het is een teken van hoop dat deze "Drie Boeken benadering" zich vandaag in Joodse, Christelijke en Moslim kringen manifesteert. Wij noemden al de "Trilogie van het Verbond", de Franse vertaling van de Drie Boeken door de Joodse geleerde André Chouraqui. Ook de open brief "Een gemeenschappelijk Woord", in 2007 gepubliceerd door 138 Moslim geleerden is gebaseerd op de Drie Boeken. Dit is een teken van hoop en ook een appèl om op deze weg verder te gaan.


Dr. Hans Haafkens

woensdag 3 november 2010

24 november 2010 Boekpresentatie




Boekpresentatie in het Kirchnercafe: Bijbel en Koran, het verhaal van twee steden

De Bijbel vertelt een verhaal van twee steden: Jeruzalem en Babel. Enerzijds de stad van gerechtigheid en vrede tegenover anderzijds de stad van onrecht en onderdrukking. Het uiteindelijke toekomstperspectief is gericht op het nieuwe Jeruzalem, de stad met de fundamenten waar God zelf de ontwerper en bouwmeester van is. Ook in de verhalen uit de Koran komen twee soortgelijke steden naar voren: Mekka en Medina. Mekka wordt omschreven als de stad van het onrecht in de eerste periode van het optreden van de profeet Mohammed en de stad Medina die ‘de lichtstad’ zou gaan heten, de nieuwe stad waar gerechtigheid zou zijn. Anton Wessels schetst de verbindende boodschap van de verhalen van drie heilige boeken, de Tenach, het Evangelie en de Koran, en hun profeten Abraham, Mozes, Jezus, en Mohammed. Wat is de boodschap van deze verhalen voor onze huidige multiculturele steden? In het tweede deel van de avond is er ruimte om vragen te stellen en in gesprek te komen over de uitdagende perspectieven van deze visie.

Datum: donderdag 14 oktober uitgesteld naar 24 november
Tijd: 19.30-21.30 uur
Kosten: € 10,-
Begeleiding: Anton Wessels, em. hoogleraar Godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.



Ignatiushuis, Centrum voor Geloofsverdieping en Christelijke Spiritualiteit. Beulingstraat 11, 1017 BA Amsterdam. Bereikbaar: ma t/m vr, 9.30 - 16.30 uur.

Tel : (020) 679 82 07
Fax : (020) 670 20 15
E-mail : info@ignatiushuis.nl
Girorekening : 49 78 300 t.n.v. R.K.Stichting Ignatiushuis Amsterdam

zaterdag 18 september 2010

Samen Wijzer Dag 11 september
Thomastheater in Amsterdam
Georganiseerd onder meer door Kerk en Vrede.

Het onderwerp dit jaar was een 'godsdienstgesprek', uitgelokt door de Open Brief van de Moslimgeleerden ' 'Common Word waarop Hebe Kohlbrugge c.s. reageerde met een Open Brief aan de PKN


Lezing Anton Wessels:
In 2001 viel de elfde september zoals U zich waarschijnlijk allemaal wel herinnert op een dinsdag. Waar was U toen het gebeurde? ... Op de vrijdag daarop volgende hield een nieuwe collega aan de Theologische faculteit aan de Vrije Universiteit zijn inaugurele rede waarbij hij de opmerking maakte: ‘De profeet Mohammed heeft de stad Mekka met geweld ingenomen.’ Toen hij dat zei met die timing een paar dagen na die dinsdag was de strekking voor geen misverstand vatbaar. ‘Osama Bin Laden heeft het van niemand vreemd.’ Een dergelijke wijze van spreken over de Islam is niet typisch voor alleen voor het ‘ver Wilderd(s)e denken’ dat in Nederland door de rechtste politiek inclusief het CDA in de komende jaren van harte gedoogd zal worden, maar ontvangt brede steun in rechts christelijke, kerkelijke en ook theologische kringen in Nederland.

Het is jammer dat de opstellers en ondertekenaars van de ‘Openbrief aan de PKN - synode’ geen kenners zijn van de Koran en de Islam in de echte, zo u wilt, wetenschappelijk zin van het woord, noch kennelijk de behoefte hebben gevoeld advies in te winnen van diegenen in Nederland die deze deskundigheid wel bezitten. Ook heeft men gemeend geen kennis te hoeven nemen van wat door christelijke geleerden b.v. in deze laatste halve eeuw is gedacht, gezegd en geschreven, nationaal en internationaal, over de alle belangrijke aangelegen theologische vragen tussen christenen en moslims omtrent het verstaan van God, het profeetschap van Mohammed, de Godsleer, de triniteit en de christologie om deze dan in hun bezinning te kunnen betrekken.

Drie voorbeelden wil ik noemen van die gebrekkige kennis.

1. Bijzonder kwalijke is misduiding van de Koran namelijk als geschreven wordt dat dé moslims Tenach en Evangelie als gecorrumpeerde bronnen zouden beschouwen. Dat is onjuist. Nergens is dan ook maar een spoor daarvan in de brief van die 138 moslimse geleerden ‘Een gemeenschappelijk Woord’ te ontdekken. Het tegendeel is het geval.

2. De veronderstelling (‘onze indruk’ wordt het genoemd) dat de islam, ook vanuit de bronnen, in sterke mate de waarden van kracht, macht en mannelijk eer koestert, toont een grondig gebrek aan kennis van die bronnen in het bijzonder de Koran.
De boodschap van de Koran is anti - Arabisch om zo te zeggen - diens profetische boodschap is ook niet ‘naar de Arabische mens’, zoals het Evangelie niet is ‘naar de mens’, Galaten 1:11. De Koran gaat scherp in tegen de gedachte van ‘eer’. De hoogste eer voor de mens is gelegen in de mate van zijn vreze Gods (Q 49:13).

3. Ronduit schokkend noem ik de volgende zin: ‘Waar het wordt uitgesloten dat God Messias lijdt en sterft om het diepste lot van de mensheid te delen, verdampt (curs. AW) de ‘common ground’ (waar de moslimse geleerden over schrijven) van een gemeenschappelijk Gods besef.’
Ten eerste de kruisiging wordt niet door de Koran ontkend. Ontkend wordt dat de joden het gedaan hebben! ‘Het zijn de joden niet Heer Jesu die u kruisten,’ wist de Koran duizend jaar vóór Revius. Dat ten eerste. Maar waar is het ‘bewustzijn’ bij de schrijvers van deze zojuist aangehaald regel: dat niet in de islamitische wereld, maar in het ‘allerchristelijkste’ Europa zes miljoen leden van het volk waartoe Jezus toebehoorde zijn omgebracht (honderd duizend uit deze stad Amsterdam, waar we bijeen zijn, weggevoerd), - joden die misschien niet in de christelijk dogmatische zin van het woord in de ‘Gekruisigde’ geloofden, maar intussen wel die weg van de Gekruisigde gingen. Zij leden en stierven, ‘verdampten’, in de nabijheid van kerken en kloosters in die zich christelijk noemende landen. Zes miljoen maal werd ‘Jezus’ opnieuw gekruisigd.

Ik zwijg nu maar verder over de toon waarop vragen gesteld worden over de godsdienstvrijheid, rechten van de mens, de positie van christenen in moslimse landen, de moeilijkheid van overgang van de islam tot het christendom daar. Natuurlijk kunnen, mogen en moeten vragen gesteld worden, maar dat kan pas echt goed indien men kennis en bevinding toont niet alleen van wat er de laatste 14 eeuwen is geschied, maar ook de oorlogen die de laatste decennia en nog steeds worden gevoerd in Israël, Palestina, Irak, Afghanistan ...
Laat het duidelijk zijn dat er sprake is van een ideologische vorm van de islam, dat er een politieke islam bestaat, zelfs verschillende. Helaas lenen zich godsdiensten maar al te zeer tot politiek gebruik of vooral misbruik. G.J. Heering schreef bijna een eeuw (1928) geleden zijn Zondeval van het Christendom. Met keizer Constantijn de Grote liep het zeker wat de kerk in het Westen betreft echt fout en werd sindsdien de christelijke godsdienst gebruikt als een instrument van macht over anderen, en tegen anderen niet in de laatste plaats de joden en vervolgens de moslims. De kruistochten tegen de moslims zijn het veel aangehaalde voorbeeld van zo’n verraad van de boodschap van Jezus van Nazareth.

Ik wil trachten iets te zeggen over de heilige boeken van joden, christenen en moslims: de Tenach, het Evangelie (het zgn. Nieuwe Testament), én de Koran. De belangrijke vraag daarbij is of die spanningen, conflicten, oorlogen van toen en nu verband houden met die boeken, met de boodschap zoals die daarin vervat ligt. Ik denk aan het anti - semitisme, het anti-islamisme en anti -christendom dat op grond van deze boeken door fundamentalisten, radicalen (hoe U ze noemen wil) van resp. alle drie tradities wordt gelegitimeerd.
Het is mijn overtuiging dat die drie boeken een ándere weg wijzen. Het is daarom van levensbelang dat wij samen, jood, christen en moslim, luisteren naar deze drie boeken in samenhang. Zo zijn ze te lezen en kunnen ze gelezen worden en zijn naar mijn diepste overtuiging ook bedoeld gehoord te worden.
‘Bismillah al- Rahmân al Rahîm. In de naam van God de Barmhartige, de Erbarmer’. Zo zal een moslim een lezing beginnen, trouwens elke onderneming. Zo beginnen alle hoofdstukken van de Koran (op één na). Rahmân, Barmhartige, is de Godsnaam die door joden en christenen in het Arabische schiereiland, lang vóór en in de tijd van de profeet Mohammed gebruikt werd. Er is een inscriptie in het Zuiden van Arabië gevonden met deze naam, in het gebied trouwens waar volgens de Bijbel en Koranverhalen de koningin van Scheba vandaan kwam. Deze koningin, zo vertelt de Koran, ontving een brief van koning Salomo die begint met deze aanhef: In de naam van God de Barmhartige, de Erbarmer (Q 27:30).
Wil je als jood of christen de Koran goed begrijpen, dan is het van cruciale betekenis te weten dat de profeet Mohammed sprak tot een gehoor dat voor een belangrijk deel uit joden en christenen bestond. D.w.z. een gehoor dat vertrouwd was met de Bijbelverhalen. Mohammed trad op in een situatie in het Arabische schiereiland, waar joden en christenen leefden en niet te vergeten joodse christenen. In verschillende fasen van de geschiedenis waren joden daar terecht gekomen: na de verwoesting van de eerste tempel, in de zesde eeuw vC t.t.v. Nebukadnezar, en later na die van de tweede tempel in 70 na Christus. Maar in die tijd en rond de opstand van Bar Kochba (tweede eeuw) vonden joodse christenen een toevlucht in Arabië. Dat is een belangrijk tak van de kerk waarvan het Nieuwe Testament duidelijk getuigt, maar die door christenen in het Westen vaak vergeten is en wordt. Maar die joodse christenen zijn in het (Midden-) Oosten duidelijk aanwezig en de onderlinge discussies, gesprekken, conflicten tussen joden, joodse christenen en andere christenen gaan tot de vierde vijfde, zelfs zesde eeuw door.
Verder moeten wij beseffen dat de christenen die Mohammed daar in Arabië ontmoette en kende niet de christenen waren die met het Westen verbonden waren, niet de christenen van de ‘keizerlijke’, melkitische (melkos betekent vorst), Byzantijnse kerk of de Oosters Orthodoxe kerk, maar die kerken die in onmin leefden met deze met macht verbonden en de op macht beluste kerk van Byzantium. Mohammed had te maken met Syrisch Orthodoxe (of Jakobitische) en de Assyrische of Nestoriaanse christenen, die je dus vond of nog vindt in landen als Syrië, Libanon en Irak. Je had metropolieten van de Nestorianen bijvoorbeeld in Afghanistan.
Net zo min als Jezus stichtte Mohammed, toen hij tot profeet geroepen werd, een nieuwe godsdienst, maar hij predikt de Thora: de weg die God via Mozes, Mûsâ heeft gewezen. Geen profeet wordt in de Koran vaker aangehaald dan Mozes. Als je kort wilt zeggen waarom het in de Thora gaat? Wel: recht doen en liefhebben (God bovenal en je naaste als jezelf). Jezus is niet gekomen om die Thora af te schaffen. Uitdrukkelijk kwam Hij om die te vervullen (Mattheüs 5:17): te laten zien wat de bedoeling daarvan is. Als je moet uitleggen wat vervullen is, denk ik graag aan het beeld van de leren waterzak die in het Midden Oosten nog steeds gebruikt wordt. Als er geen water in zit, kun je afvragen waar die in hemelsnaam voor dient. Maar als die vol is, dan weet je het. O! dient het daartoe. Jezus is bovenal gekomen om die Thora te doen. Hij is de vleesgeworden Thora, de belichaming van de Thora, Zoon van de wet, zoon van de Thora. Ten diepste is er of mag er geen schisma zijn tussen joden en diegenen die zich christenen noemen, die wáre volgelingen van Jezus trachten te zijn. Het conflict gaat niet om de Thora. Het geschil is enkel en alleen de kwestie van het doen ervan. ‘Doe het en gij zult leven’.
Welnu, Mohammed komt als profeet. De boodschap neergelegd in de Koran houdt in: zoals Jezus kwam om de Thora te bevestigen, zó kwam Mohammed om de Thora én het Evangelie, de boodschap van Jezus, te bevestigen. Dus, aldus Mohammed, bevestigt de Koran, zowel de Thora als het Evangelie (Q 5:46-48).
In die zevende eeuw en sindsdien interpelleert Mohammed om zo te zeggen de joden en de christenen omtrent zowel het verstaan en de uitleg, als het doen van die Thora (‘recht doen en liefhebben’) en laat zich zelf ook interpelleren.
Het is goed te bedenken dat om zo te zeggen: Mozes geen ‘Jood’, Jezus geen ‘christen’, en Mohammed geen ‘moslim’ was. Daarmee wil ik aangeven dat geen van de drie tradities en gemeenschappen (Jodendom, Christendom en Islam), respectievelijk met Mozes, Jezus en Mohammed samenvallen. Deze gestalten, zo centraal voor respectievelijk de joodse, de christelijke en de moslimse traditie, zijn niet om zo te zeggen het ‘bezit’ van resp. van één van deze drie tradities afzonderlijk, alsof ieder voor zich een ‘patent’ zou hebben op respectievelijk Mozes, Jezus en Mohammed, alsof elk voor zich aanspraak zou kunnen maken op het exclusieve recht op tekst en uitleg van de respectievelijke boeken: Tenach, het Nieuwe Testament en de Koran. De joodse geleerde David Hartman uit Jeruzalem merkte op: ‘Wij - Joden - zijn niet ‘the only show in town’. Natuurlijk hebben in de praktijk, in de geschiedenis christenen én moslims vooral gedacht deze ‘show’ te kunnen stelen. Sinds de vierde eeuw meende Constantijn de Grote dat de christenen, hij zelf voorop, die wimpel in Jeruzalem kon overnemen. In hoc signo vinces. In dat teken, teken van het kruis, zult gij overwinnen zou Constantijn toch immers in de wolken hebben geschreven hebben gezien vóór de inname van Rome, de strijd tegen Maxentius bij de Milvische brug? Zijn moeder Helena vond voor het gemak het ware kruis dan ook in Jeruzalem, over welke plaats de heilige grafkerk werd opgericht.
Toen in de zevende eeuw de moslims Jeruzalem veroverden, bouwden zij de ‘Rotskoepel’ op de tempelberg en volgens de uitleg zagen zij het als een triomf van de islam over het jodendom en met name over het christendom! Maar dat is, en dat is mijn belangrijke punt, in beide gevallen, niet in de geest van de Thora en de Profeten, dat wil zeggen, dus ook de Koran niet! Het is een verloochening en verraad van Thora, Evangelie én Koran.
Natuurlijk is en blijft er een joodse, christelijke en moslimse uitleg, vooral van die laatste twee, die hun eigen geloof en traditie, hun eigen boeken tegen de ander hebben uitgelegd en nog steeds uitleggen. En daar kun je mee voortgaan en ik zie die ‘Open brief brief’ in feite in die heilloze traditie staan.
Wel een dergelijke houding is op zijn gunstigs vruchteloos, maar vooral gevaarlijk om dat het de wederzijdse vijandschap verdiept, de tegenpartij tracht te demoniseren en te fanatiseren, hetgeen duidelijk tot grote schade leidt voor alle betrokkenen.

Ik laat mij voor mijn overwegingen graag inspireren door die andere grote Mozes, de joodse filosoof Mozes Maimonides. Maimonides werd in 1135 in Cordoba in het Moorse Spanje, al-Andalus, geboren en in 1204 in Cairo begraven. Hij was ook geneesheer en diende in Egypte de beroemde sultan Saladin (1138-1193) als diens lijfarts. Saladin versloeg in 1187 de kruisvaarders nabij Tiberias en veroverde Jeruzalem. Een arts wordt in het Arabisch, de taal waarin Maimonides zich bewoog en schreef, aangesproken met ‘hakîm’, ‘de wijze’. Wel Maimonides was in meerdere opzichten ‘wijs’.
Maimonides leeft en werkt dus in de door moslims gedomineerde wereld en heeft zich afgevraagd wat de betekenis is van die andere twee tradities, het christendom en de islam, die zich immers toch ontwikkeld hebben vanuit de inspiratie bron van zijn eigen joodse traditie. Hij verklaart in zijn oorspronkelijk in het Arabisch geschreven Gids der verdoolden: 'De moslims zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. En elders (schrijft hij): 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten (Js 55:8). Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet, Mohammed, die na hem kwam, diende duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij állen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen zij aan zij' (Sef 3:9). Maimonides denkt bij de ‘volken’ dan aan die zogenoemde christelijke en moslimse volken.
De vraag, 'Is Mohammed ook onder de profeten?', verdient van joodse en christelijke zijde volmondig bevestigend beantwoord te worden. Het is van groot belang dat jood, christen en moslim samen Thora, Evangelie en de Koran in samenhang lezen en zo goed mogelijk trachten te verstaan. De gemeenschappelijke boodschap van de drie Boeken is gericht aan allen die het horen willen, zich ‘geroepen’ weten: diegenen die door God via de dienst van de profeten, Mozes, Jezus, Mohammed, geroepen worden. In de historie zijn drie afzonderlijke gemeenschappen ontstaan: de joodse gemeente of qahal, dat letterlijk ‘geroepenen’ betekent. De christelijke kerk wordt ecclesia genoemd, wat de Griekse vertaling van de Septuagint én het Nieuwe Testament van het Hebreeuwse woord qahal is. De moslimse gemeenschap heet umma. Wat deze laatste uitdrukking betreft verwijst die in de Koran naar een gemeenschap die één gemeenschappelijk dienst aan God deelt. Abraham, Ibrâhîm was een gemeente, umma op zich (Q 16: 120, Abraham is het prototype voor de wáre gelovige (vgl. Q 3:67; 2:128, 134. 141). Aan iedere gemeenschap wordt een boodschapper gezonden (Q 10:47). Er is sprake van één gemeenschap van de mensheid, waarvan God Heer is (Q 23:52). De gemeente van profetische boodschappers wordt als één gemeente gezien (Q 21:92). In de loop der geschiedenis is echter verdeeldheid ontstaan, zo constateert de Koran (Q 21:93), in die gemeente die één was (Q 16:120; vgl. 2:213): de mensen behoorden tot één gemeenschap, maar zij gingen van mening verschillen. (Q 10:19). Maar eens zál uit diegenen die zich vol vertrouwen aan God toewijden, overgeven (dat is wat moslim in de echte zin van het woord betekent) één gemeente voortkomen, die oproepen tot wat goed is, gebieden van recht is, en verbieden wat verwerpelijk is. Die mensen zal het wél gaan (Q 3:104).

Voorbede voor de stad en de wereld, urbi et orbi
De Koran vertelt evenals de Bijbel dat Abraham voorbede bij God deed voor de stad van het onrecht bij uitstek, namelijk Sodom (Q 11:74,75). De aartsvader, de vader van alle gelovigen, is het model van de ware ‘moslim’, voorbeeld zo zegt de Koran, voor jood, christen en ‘moslim’ (in de sociologische zin van het woord) (Q 2:140; 3:67), voorbeeld voor de ‘gemeente’ (of die zich synagoge, kerk of moskee noemt), voorbeeld in feite voor élk mens, elcerlyck. Zoals deze voorbidder voor het aangezicht van de Eeuwige standhoudt, wordt datzelfde van de ‘kinderen van Abraham’ gevraagd te doen, dus bewijzen een voorbiddende qahal, ecclesia of umma te zijn die de roepstem van de profeten voor de stad, voor élke stad horen. En dan moeten de nazaten van Abraham dit gebed, die voorbede doen, en net zoals Abraham van hun hart geen moordkuil maken. God wil uit de mond van de biddende gemeente vernemen wat er onder de mensen omgaat, wat er aan mankeert: onrecht, liefdeloosheid, verkrachting van de rechten van de mens. Zo staat Abraham biddend in voor de Sodomieten. Dus deze taak van de ‘vader van alle gelovigen’ is kennelijk nadrukkelijk ook voor zijn gelovige nazaten weggelegd: Voorbede te doen voor onze steden: voor de stad en voor de wereld (urbi et orbi). Bidden betekent tegelijkertijd ook werken, ora et labora, bid en werk. Dat Abraham dat ook zelf deed, liet hij wel zien toen hij zich daadwerkelijk inzette voor de bevrijding van zijn neef Lot én Sodom, zoals een eerder verhaal vertelt (Genesis 14:13-16). Door zo te bidden en te werken kan het voortbestaan van de stad en de wereld mogelijk blijven.
Zo moet ook vandaag, zeggen ons Bijbel en Koran, gebeden en gewerkt blijven worden voor de steden, zodat het Sodomitische karakter verdwijnt: het verkrachten van recht en liefde in de letterlijke en de figuurlijke zin van het woord. In veel steden leven er mensen die vreemdelingen zijn; vreemden zijn voor elkaar, steden waar ongastvrijheid heerst en die geen vreemdeling kunnen dulden. Als dat in onze steden geschiedt dan gaan die op Sodom lijken.
Als Jezus eens op weg naar Jeruzalem ongastvrij in Samaria. ontvangen wordt vanwege de bestaande vijandige verhoudingen tussen joden en Samaritanen, stellen zijn leerlingen, Jakobus en Johannes, voor vuur uit de hemel afroepen, die deze zal verteren?’ (Lc 9:54). Jezus roept echter deze ‘zonen des donders, Boanerges, deze donderjagers (Mc 3:17), streng en bestraffend tot de orde! (Lc 9:55). Dat is niet het antwoord op de ongastvrijheid.
Hét joodse, christelijke en moslimse profetische appel is: voor de stad en voor de wereld, urbi et orbi te te bidden en te werken. Als die oproep, dat appel verdampt, ‘Verklinkt’, dan gaan die steden pas echt naar de sodomieter, wat God verhoede. Híj is Goddank lankmoedig, langzaam in Zijn toorn of zoals de Koran het zegt: God heeft zichzelf barmhartigheid voorgeschreven (Q 6:12).

maandag 12 juli 2010

God in de lage Landen

Op zondag 11 juli 2010 heeft Anton Wessels meegewerkt aan een uitzending van ' God in de Lage Landen" op Nederland 2. Hierin heeft hij gesproken over Vincent van Gogh en zijn spiritualiteit. De periode dat Vincent van Gogh als Evangelist in de Borinage in Belgie heeft gewerkt wordt uitvoerig belicht en daarnaast worden ook enkele van zijn werken besproken.
( Te bezichtigen op www.uitzending gemist.nl., EO, Nederland 2 , 11 juli 2010)